Het thema
van de maand van de geschiedenis is dit jaar 'arm en rijk'. Een breed onderwerp
en lekker eigentijds in verband met de economische crisis.
Een
kenmerk van geschiedschrijving is dat ze meestal handelde over de rijken met armen
in een bijrol. Dit beeld is afgelopen eeuw een klein beetje bijgesteld. De
'groten der aarde', de heersers, hadden veelal zelf schrijvers in dienst en
uiteraard was het van belang dat deze mannen hun geldverstrekker gunstig
belichtten. Daar werden ze, plat gezegd, voor betaald. Daarnaast waren er ook
altijd wel wat 'belangrijke lieden' die zelf de pen ter hand namen.
De armen
zelf komen door de eeuwen heen nauwelijks aan het woord. Het aantal armen dat
zelf schreef is altijd minimaal geweest. Logisch, men kon lezen noch schrijven.
Van hen resteren administratieve overblijfselen: contracten, overeenkomsten,
geboorte, doop, huwelijk, datum van overlijden, verslaglegging en bepalingen
ten aanzien van armen, weduwen- en of wezenzorg voor zover er behoefte was aan het
vastleggen van dergelijke zaken.
Oorlogen,
plunderingen en opstanden verstoorden dit proces van tijd tot tijd. Op zich
geven die natuurlijk wel een indicatie van hoe het met de armen ging in een
bepaalde tijd op een bepaalde plaats. In grotendeels nog agrarische
samenlevingen kwamen vooral boerenopstanden voor, al dan niet
gesteund door een deel van de adel of geestelijkheid en of de vorst.
De lage landen
nemen hier en daar een eigen afslag: er bleven hier relatief veel 'vrije' niet
door adel geknechte boeren (wel met massa's rechteloze boerenknechten), ook
sloeg de verstedelijking relatief vroeg toe in onze streken, daarmee ontstonden
stedelijke 'burgerij opstanden' al dan niet in één van bovenstaande combi's. De
vroege opkomst van de burgerij betekende bovendien dat veel inwoners leerden
lezen en schrijven. De (gegoede) burgerij kreeg een eigen geluid.
Gelijktijdig
ontstond door die verstedelijking een 'vroeg stedelijk proletariaat'. Zij
beginnen pas eind negentiende, begin twintigste eeuw echt aan woord te komen
wanneer vanwege industriële revoluties hun arbeids- en leefomstandigheden
dramatisch verslechteren; de gemiddelde levensverwachting daalde tot onder het
niveau van de gouden eeuw. 'Er waarde een spook door Europa' niet zozeer van
het communisme (dat vond Marx) maar een explosief mengsel van armoede,
uitzichtloosheid dat zich in de loop van de tijd kanaliseerde in uiteenlopende
politieke stromingen. Arbeidersbewegingen en vakbonden kwamen op: van
diamantbewerkers tot landarbeiders.
In 1894
schrijft onderwijzer Berend Bymholt (in die tijd woonachtig te Nijmegen) 'de
geschiedenis van de arbeidersbeweging in Nederland'. In 1902 verschijnt het eerste
deel van 'Kapitaal en arbeid in Nederland, een bijdrage tot de economische
geschiedenis der 19de eeuw' geschreven door dichteres Henriette Roland Holst
(de dichter Adriaan Roland Holst was de neef van haar echtgenoot).
B.Logger